Kleuterjaren
De boreling groeide voorspoedig.
Al in het tweede jaar van hun bestaan begonnen de Berggeitte langzaam maar zeker hun eigen gezicht te krijgen. Het gezicht van een echte carnavalsvereniging.
Prins Servé I (Vroemen), de tweede in de prinsengalerij van de Berggeitte, omschreef zichzelf ooit als ‘de eerste prins van Bemelen met een raad van elf’. “Na een paar vergaderingen besloten we zelf mutsen en jassen voor een echte raad van elf aan te schaffen, in plaats van met geleende spullen te werken. Het moesten wel tweedehands spullen zijn, want we hadden zo goed als niks in kas…”
Thei Delissen wist wel een oplossing. Zoals Thei Delissen – “Hij was de man van de ideeën”, zegt Gérard Rademaker – overal wel een oplossing voor wist te bedenken. Hij wist van zijn broer, die lid was van de carnavalsvereniging in Gulpen, dat ze daar net nieuwe pakken hadden aangeschaft. De oude spullen zouden, vermoedde hij, voor een prikje te krijgen zijn. Een delegatie van de sportstichting trok dus naar Gulpen, en wist daar inderdaad de hand te leggen op een complete tweedehands ‘aankleding’ voor de raad van elf. Voor een prikje? Frans Coenjaerts, die er destijds bij was, zegt dat het om veertig gulden ging. “Maar we hebben daar die dag aan de bar zóveel omgezet, dat ze ons die kleren uiteindelijk geschonken hebben…”
Servé I hield er een prinsenpak aan over dat uniek mag heten in de historie van de Berggeitte. “Een museumstuk”, zou zijn opvolger, prins Jean I (In de Braekt) het later noemen. Compleet met pofbroek en maillot, en héél veel glitter. Servé zou meteen ook de laatste prins van de Berggeitte zijn die zo’n pak droeg. Zijn opvolger Jean I paste er van geen kanten in, en koos uiteindelijk voor een zwart pak. Dat bleef daarna – op een enkele grijze uitzondering na – het ‘uniform’ van de prinsen van Bemelen. Diezelfde prins Jean I zorgde in 1973 ook voor een ander symbool dat tot op de dag van vandaag centraal staat in de Bemeler carnaval. Hij maakte voor zichzelf een scepter, natuurlijk met een geitenkop. Die scepter is daarna steeds van hand tot hand gegaan, van prins tot prins, en is ook vandaag de dag nog steeds het symbool van de tijdelijke macht van de Berggeitte-prins. Een historisch erfstuk.
Terug naar 1972. Servé I was de eerste prins van Bemelen die de sleutel van de gemeente in ontvangst mocht nemen. Hij was ook de eerste die een optocht kreeg. Een kleintje, weliswaar, met zes of zeven wagens, maar toch, het begin wás er van wat later ‘de groete optòch’ zou gaan heten… Servé kreeg bovendien op carnavalszondag nog een extraatje: een rondrit door het dorp in een versierde auto. “Een sjieke versierde open sportwagen, merk DKW, beschikbaar gesteld door Pierre Pittie. De verf van dat versieren is er nooit meer afgegaan. Maar gelachen dat we hebben…!!”
Carnaval sloeg aan in Bemelen. Veel sneller dan de sportstichting en de nog piepjonge Berggeitte verwacht hadden, zegt Gérard Rademaker, destijds de eerste president van de carnavalsvereniging. “We werden min of meer overvallen door ons eigen succes.” De auw-wiever-bals werden vrijwel van meet af aan druk bezocht. Ook al vanwege een specialiteit van de Berggeitte: de prins werd (en wordt nog steeds) tijdens het auw-wiever-bal uitgeroepen. Dat is in carnavalskringen ongebruikelijk, want meestal worden prinsen tijdens zittingen of tijdens speciale proclamatie-avonden geïnstalleerd. Maar Bemelen is, niet alleen tijdens carnaval, wel vaker een buitenbeentje.
Die auw-wiever-bals in Bemelen zouden misschien nóg wel spectaculairder zijn geworden als de Berggeitte een idee van Thei Delissen hadden overgenomen. Gérard Rademaker: “Thei stelde op een gegeven moment voor dat we een kar-met-paard, of een tractor met een wagen zouden laten rondrijden door de buurdorpen. Daarmee zouden dan links en rechts de auw wiever opgepikt moeten worden voor een gratis ritje naar het auw-wiever-bal in Bemelen. Dat idee is nooit uitgevoerd. Ik weet niet precies waarom. Misschien was het voor zo’n piepjonge vereniging toch allemaal net iets te veel.”
Maar al ging er hier en daar ook wel eens een mooi plannetje niet door, carnaval in Bemelen groeide als kool. Dat was goed af te lezen aan de optochten, die van jaar tot jaar langer werden. Tot en met 1977 trok de stoet vanaf het Gasthuis via de Kom en de Kerkstraat eerst naar ‘Het Gehùch’ (Sint Antoniusbank), om daar op de ‘Zjwarte Weeg’ (de eigen weg van mergelbedrijf Nekami) te draaien en – via de Steeg en de Dorpsstraat – te eindigen bij het gemeenschapshuis. In 1978 werd de lus over ‘Het Gehùch’ uit de route gehaald. Het kón niet meer, lieten de Berggeitte hun teleurgestelde aanhang in dat dorpsdeel weten. De optocht was inmiddels zó lang geworden, en de wagens zó groot, dat bij het draaien op de ‘Zjwarte Weeg’ de zaak onherroepelijk vast zou komen te staan.
De publieke belangstelling groeide navenant. “Ik herinner me nog dat we bij een van de eerste optochten besloten op dinsdagmiddag gemeenschapshuis open te stellen”, vertelt Gérard Rademaker. “Lou Geurten zou achter de tap gaan staan, voor het geval er tijdens de optocht iemand binnen zou lopen die zin had in een pilsje. Nou, dat hebben we geweten… De optocht was nog niet eens van de Slingerberg af, toen stond die zaal al bomvol. Lou was helemaal in paniek, die hield het absoluut niet bij. Toen de optocht arriveerde, holde al dat volk naar buiten om te kijken, en toen de stoet voorbij was, holde iedereen ook net zo hard weer naar binnen. In de jaren daarna hebben we toch maar voor wat meer personeel gezorgd…”
De eerste jaren van de Berggeitte zijn ook de jaren van de contacten – waar een ‘Belzje’ president al niet goed voor is – met het Belgische Gemmenich. En in één van die jaren deden de Berggeitte daar, in Gemmenich, voor de eerste en voor de laatste keer mee aan een optocht buiten de grenzen van hun eigen rijk. “Dat was op 1 mei”, herinnert Gérard Rademaker zich. “We zijn toen met wat mensen een paar avonden op en neer naar Gemmenich gereden om daar onze eigen wagen te bouwen. Ik weet nog dat de douaniers van de grenspost in Wolfhaag – die toen nog bemand was – met open mond zaten te kijken toen we daar langs reden, met een enorme geitenkop van papier-maché op de imperial van de auto…”
Toen de grote dag aangebroken was, regende het pijpestelen. “We kregen van de organisatie plastic regenjasjes om tenminste nog een beetje droog te blijven, maar het was onbegonnen werk. De optocht had nog maar een paar honderd meter getrokken, of de zaak werd afgeblazen. We stonden gelukkig net tegenover een café, daar zijn we toen maar ingedoken…”
De carnavalsvereniging van Gemmenich is later ook nog op tegenbezoek in Bemelen geweest. De Belgische gasten namen hun eigen buutteredner mee om de zaak een beetje op te vrolijken. Dat werkte. Weliswaar ging negentig procent van de grappen aan het Bemeler publiek voorbij – buiten Gérard Rademaker verstond immers niemand het dialect van Gemmenich – maar dat kon de pret niet drukken.
Vrijwel van meet af aan hadden de Berggeitte hele nauwe contacten met de Klenderaire uit buurdorp Keer. Er kon in Bemelen op carnavalsgebied weinig gebeuren, of de Klenderaire waren erbij, en omgekeerd. Terwijl die Klenderaire toch geen gelegenheid onbenut lieten om hun colega’s in Bemelen, om het maar eens grof te zeggen, ‘de pis lauw te make’. Het was schering en inslag in die tijd als ‘die van Keer’ op bezoek kwamen: scepters stelen – of op z’n minst pogingen in die richting – en zelfs een keer de complete prinsenuitrusting.
“Toen ik in 1981 jubileumprins werd, waren we plotseling de scepter kwijt”, zegt Gérard Rademaker. “Ik stond al op het podium, in vermomming, zwetend achter een masker, en we konden geen kant op. Na een half uur zeiden die van Keer – we hadden meteen al in de gaten dat de daders in die hoek zaten – dat we de scepter voor een ton bier terug konden krijgen. Toen ís me de toenmalige president Jaak Aarts toch giftig geworden… Maar uiteindelijk werd alles gesust, en kwam het toch weer goed.” Goed kwam het zeker. De nauwe contacten tussen de Berggeitte en de Klenderaire zijn er vandaag de dag nog steeds.
De eerste jaren van de Berggeitte leven voort in oude verhalen, mooie herinneringen.
Ook in een paar minder mooie. Zoals een verstopte riolering tijdens topdrukte in D’r Geittesjtal… Zoals dat jaar toen het orkest dat tijdens het auw-wieverbal moest spelen plotseling, zonder iets van zich te laten horen, niet op kwam dagen… Zoals de buutteredners die óf te laat kwamen voor hun optreden tijdens de zitting, óf helemaal niet verschenen. Och, noem het maar kinderziektes. De Berggeitte wisten ze allemaal te overwinnen.
En langzaam maar zeker werd carnaval in Bemelen volwassen.